Wat als je je kind wilt erkennen, maar moeder blokkeert dat door aan een ander toestemming voor erkenning te geven? Heeft het zin om dan een procedure tot vervangende toestemming voor erkenning op te starten? Dat kan in bepaalde situaties zeker zinvol zijn.

Misbruik van bevoegdheid

In de situatie dat de moeder aan een ander toestemming voor erkenning heeft gegeven, toetst de rechter het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning van de verwekker (of de biologische vader als bedoeld in art. 1:204 lid 3 BW) of ‘of door de moeder de toestemming tot erkenning aan de niet-verwekker is gegeven met slechts het oogmerk de belangen van de verwekker te schaden’.

Wanneer de verwekker niet of niet tijdig om vervangende toestemming heeft kunnen vragen, (bijvoorbeeld omdat hij niet wist dat hij de verwekker van het kind is), is de toets “of de moeder, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen de belangen van de verwekker bij erkenning en de daartegenover staande belangen van de moeder – telkens in verband met de belangen van het kind – in redelijkheid tot het verlenen van toestemming aan de andere man heeft kunnen komen”.

Toestemming erkenning door moeder is aan ander geven, terwijl procedure vervangende toestemming reeds loopt

Wanneer er al een verzoekschrift tot het verkrijgen van vervangende toestemming is ingediend, kan de moeder vanaf dat moment geen onvoorwaardelijke toestemming meer verlenen aan een andere man (of vrouw) om het kind te erkennen (zie: Hoge Raad van 31 mei 2002). Als het verzoek tot vervangende toestemming van de verwekker  (of de biologische vader als bedoeld in art. 1:204 lid 3 BW) wordt toegewezen, wordt die erkenning dus geacht niet te hebben plaatsgevonden.

Toestemming erkenning door moeder is aan ander geven, terwijl procedure vervangende toestemming nog niet loopt, maar wel per brief van advocaat aan moeder is verzocht om vervangende toestemming

De situatie kan zich ook voordoen dat de verwekker (of de biologische vader als bedoeld in art. 1:204 lid 3 BW) nog geen procedure tot het verkrijgen van vervangende toestemming bij de rechtbank heeft opgestart, maar wel met een brief van een advocaat aan de moeder (of aan haar advocaat) om toestemming voor erkenning heeft verzocht. Wat als de moeder vervolgens aan haar nieuwe partner toestemming geeft het kind te erkennen? Dan is het van belang snel (dat wil zeggen binnen 3 maanden na de brief van de advocaat) een verzoek tot het verkrijgen van vervangende toestemming bij de rechtbank in te dienen.

Zie Hoge Raad 30 oktober 2015:

“De Hoge Raad ziet aanleiding de in zijn beschikking van 31 mei 2002 omschreven regel omtrent een slechts voorwaardelijke toestemming tot erkenning, ook te aanvaarden voor het geval de verwekker door middel van een brief van een advocaat aan de moeder (of aan haar advocaat) om toestemming tot erkenning heeft verzocht. Door die brief is voor de moeder immers kenbaar dat de verwekker juridische actie onderneemt om tot erkenning van het kind te komen. Het zou onaanvaardbaar zijn dat, voordat de verwekker bij uitblijven van een (positief) antwoord van de moeder zijn juridische weg kan vervolgen met het indienen van een verzoek tot vervangende toestemming bij de rechtbank, de moeder een voor de verwekker positieve uitkomst daarvan kan blokkeren door, nadat zij die brief heeft ontvangen, toestemming tot erkenning aan een andere man te geven. Evenzeer is onwenselijk dat (de advocaat van) de verwekker zijn toevlucht zou moeten nemen tot het rauwelijks indienen van een verzoek tot vervangende toestemming bij de rechtbank, teneinde het risico uit te sluiten dat de moeder voor de verwekker de weg om tot erkenning te komen blokkeert. Daarom moet ook in het geval de verwekker door middel van een brief van een advocaat aan de moeder toestemming tot erkenning heeft verzocht, aangenomen worden dat een daarna door de moeder aan een andere man gegeven toestemming tot erkenning slechts een voorwaardelijk karakter heeft zolang niet een (nadien) door de verwekker verzochte vervangende toestemming bij een definitief geworden rechterlijke beslissing is geweigerd.”

Het verzoek tot vervangende toestemming moet wel uiterlijk drie maanden na de dag waarop de brief van de advocaat aan de moeder is verzonden, bij de rechtbank worden ingediend. Gebeurt dat niet, dan wordt de door de moeder aan een andere man gegeven toestemming alsnog onvoorwaardelijk.

De Hoge Raad overweegt:

“Teneinde te voorkomen dat de situatie te lang ongewis blijft, dient de verwekker het verzoek om vervangende toestemming bij de rechtbank in te dienen uiterlijk drie maanden na de dag waarop de brief van de advocaat aan de moeder is verzonden; bij gebreke daarvan wordt een door de moeder aan een andere man gegeven toestemming onvoorwaardelijk. Deze periode van drie maanden is enerzijds lang genoeg om betrokkenen de gelegenheid tot beraad en overleg te geven, en anderzijds laat zij de betrokkenen niet onnodig lang in onzekerheid.”